dinsdag 30 november 2010

Patronen

Als ik in beweging ben word ik creatief.
Reizen met de trein levert veel ideeën op, dan schrijf ik dus veel. Ook bij het autorijden krijg ik veel ideeën en soms moet ik een parkeerplaats zoeken om iets op te schrijven.
Thuis dans ik regelmatig op wat voor muziek dan ook, daar word ik blij van.
Bewegen is een noodzaak, ik kan niet zonder. Het is een patroon dat ik ooit ontwikkeld heb en waarvan ik ervaren heb dat het me helpt. Niks aan de hand.
Vaak moet ik zitten. Daar houdt mijn lijf niet van en dan gaat mijn rechterbeen trillen.
Als ik even niet oplet gebeurt het. Als kind heb ik dat aangeleerd, mijn vader deed het.
Hij zat in zijn stoel voor zich uit te kijken en trilde met zijn been. Hij wilde weg. Of eigenlijk: terug. Naar Indië, naar zijn gelukkige jeugd, naar het paradijs.
Ik hoef niet terug naar Indië, mijn gelukkige jeugd ligt in Holland. Maar ik wil ook weg, ik wil altijd ergens anders zijn, want daar gebeurt het. Allemaal van mijn vader gekregen.Toen zag ik het aan voor mannelijk gedrag, hij was een rolmodel. Het had een functie en het is een patroon geworden.
Nu houden mensen mij voor zenuwachtig, ongeduldig, verveeld, enz, al naar gelang hun ervaringen met trillende benen.
Ik ben naar de psycholoog geweest om de trillende benen van mijn vader een plek te geven.
Heeft me goed gedaan, dank u. Maar het trillen bleef. Ik moest iets verzinnen, want het beïnvloedde het contact met anderen in negatieve zin.
Ik verzon een trucje: mijn been zó neerzetten dat het niet trillen kon. Dat is nu, na veel vallen en opstaan, een nieuw patroon geworden. Meestal.
Patronen zijn hardnekkig, ze komen van ver. De mijne komt uit IndIë.

donderdag 7 oktober 2010

Column Interventie

Interventie

Ze hadden bedacht dat ze iets voor het bedrijf moesten doen, er moest beweging komen, ze moesten er met z’n allen tegenaan, zeker in deze tijd. Het waren mooie woorden en er was een mooi idee: een workshop organiseren voor het bedrijf.  Over passie.
Ik zat, samen met de trainer, naar de groep te kijken. Er stond een deelnemer iets te vertellen aan de anderen, het ging uiteraard over passie, want dat was het onderwerp nou eenmaal.
Hij had de uitstraling van een deurmat.
Ik keek naar de groep. Ze lagen in hun stoelen hun rug te bederven, één zat er met zijn mobieltje te spelen. Er kwam een niet te keren storm van verontwaardiging in mij opzetten, verbijsterd keek ik van de groep naar de deurmat en toen kon ik het niet meer houden. Met een mengeling van spel (“waar is de camera? Is dit een grap?) en oprechte woede (“passie? kijk eens hoe jullie er bij zitten!) heb ik ze de mantel uitgeveegd. Het was heerlijk om te doen. 
De deelnemers schrokken zich kapot en vijf minuten later stonden ze op een grasveld om een houten tafel met elkaar te discussiëren. De trainer en ik keken ernaar. Ze zei tegen me: “Goeie interventie, zeg!” O ja, het was een interventie. Gek, zodra een handeling in woorden worden gevat verschuift er iets in mijn hoofd, de handeling wordt een methode. Ik buig diep voor alle wijsheid die trainers in huis hebben, maar ik kan dat allemaal niet onthouden. Gelukkig hoeft dat ook niet, want ik mag als trainingsacteur mijn impulsen volgen, ik ben er voor de beweging en soms mag ik dat letterlijk opvatten. Dat is mijn passie. 
Als u mij ooit in een stoel ziet hangen met een mobieltje in mijn hand, dan mag u mij een rotschop geven. En noem het van mijn part een interventie.

dinsdag 14 september 2010

Column Weerstand

Weerstand

Hij komt met een gezicht als een donderwolk binnen, geeft me een slap handje zonder me aan te kijken, gaat zitten en zegt: “ik weet niet wat ik hier kom doen”.
Ik zou willen schrijven: Klassiek! Smullen! Daar kunnen wij professionals wel wat mee!
Meeveren, serieus nemen, grenzen stellen, net genoeg aandacht zodat hij een beetje warm wordt van binnen, niet te veel, want er mag geen irritatie in de groep komen.
We geven hem een pakkerd en als hij week geworden is, persen we hem in het keurslijf van één of ander model. Kolfje naar onze hand, peulenschil. Daar zit hij dan, de rest van de dag uit. Braaf te wezen. Olifantje blaast verhaaltje uit, klaar.
Maar zo gaat het niet. Zo’n man doet iets met me. Het eerste wat gebeurt is een zenuwsteek in de buik. Dan een golf van ergernis, parkeer dat nobele streven om te leren maar, want er moet eerst aandacht geschonken worden, begrip getoond. En dat doe ik dan en dat lukt dan, want hij begint te ontdooien en voelt zich begrepen en iedereen haalt stiekem opgelucht adem en dan drinken we koffie en dan krijg ik allerlei  gevoelens, namelijk tevredenheid en geloof in de mens en geloof in mezelf, maar vooral een diep, neerslachtig gevoel van zinloosheid.
Is het niet om gek van te worden?  Ik heb toch voor dit vak gekozen omdat ik met mensen wil zoeken naar de mogelijkheden en de verrassingen van onze communicatie, naar het wonder van de interactie? Ik wil werken in een sfeer van respect en veiligheid…nou ja, alles wat dit vak zo mooi maakt. Wat moet ik dan met weerstand?
Dus als u me nu voorstelt om eens een cursus weerstand te gaan doen, weet ik al wat ik ga zeggen als ik het lokaal binnen kom:  “Ik weet niet wat ik hier kom doen”.
En hoop dan wel dat u wat aandacht aan me besteedt.