donderdag 1 augustus 2013

Duim

Je kunt iets pas een plekje geven als je je eigen aandeel erkent.
Er was ooit in een training sprake van een deelnemer die een nare collega had, waar ze niet mee om kon gaan. De deelnemer ervoer de nare collega (niet bij de training aanwezig, dat begrijpt u) als iemand die haar niet voedde door “werkelijke aandacht”. Ze wist zeker dat die collega haar helemaal niks vond, hij deed neerbuigend. Iedereen heeft het wel eens ervaren, dat gevoel dat anderen je afwijzen. Het lijkt of in de paleistuinen van de ziel van die ander een koning heerst, die altijd met de duim naar beneden wijst als jij op audiëntie komt. Dat oordeel zit zó diep en is zó vanzelfsprekend dat de ander het zich niet eens bewust is. U begrijpt wat ik bedoel, het meest persoonlijke is het meest universele. De trainer had een advies voor die deelnemer en zei minzaam: je moet het een plekje geven. Iedereen in de trainingsruimte knikte, ze vonden het een wijze trainer. Ik vrees dat het proces van een plekje geven als simpel wordt gezien: je zet je reactie op die incognito door het leven gaande neerbuigendheid in een vrieskastje en laat dat gedrag gewoon tegen de wand van het deurtje ketsen. Probleem is wel, dat de nare collega ineens geen beweging meer ervaart en denkt: “ik geloof dat ik niet overkom” Het is namelijk niet de afspraak, dat jij ijskoud, maar vriendelijk,  gaat zitten knikken en duidelijk maken dat wat jou betreft het gesprek afgelopen is. Hij doet er dus een schepje bovenop. De gevolgen zijn niet te overzien.
Wat is het toch fijn als je verhaal mag bestaan. Als je je mag vergissen, stotteren, de tijd nemen om op woorden te komen, onzin mag verkopen, kortom, kwetsbaar mag zijn. Bij nare collega’s ben je op je hoede en zal je talent zich nooit ontvouwen. Maar je hebt talent, dus ga je op zoek naar een plekje.
Weet u wat? Het zoeken naar dat plekje is een ingrijpend proces: ontdooien die handel, kijken naar de reden waarom je zo verkrampt reageert, je kapot schrikken en als de wiedeweerga naar de psycholoog of coach met wie je al gauw zal ontdekken dat die nare collega precies dezelfde, creatief zaad dodende glimlach tevoorschijn tovert als je vader of moeder. Dat plekje blijkt een gedegen zelfonderzoek en doet heel veel pijn.
Ik had een kennis die altijd in de verdediging ging als de leidinggevende haar corrigeerde. Ik adviseerde haar de volgende keer: “dank je wel” te zeggen. Heeft ze gedaan. De leidinggevende zit nu met de gebakken peren.
Zijn vader was psycholoog.