Je kunt iets
pas een plekje geven als je je eigen aandeel erkent.
Er was ooit
in een training sprake van een deelnemer die een nare collega had, waar ze niet
mee om kon gaan. De deelnemer ervoer de nare collega (niet bij de training
aanwezig, dat begrijpt u) als iemand die haar niet voedde door “werkelijke
aandacht”. Ze wist zeker dat die collega haar helemaal niks vond, hij deed
neerbuigend. Iedereen heeft het wel eens ervaren, dat gevoel dat anderen je
afwijzen. Het lijkt of in de paleistuinen van de ziel van die ander een koning
heerst, die altijd met de duim naar beneden wijst als jij op audiëntie komt. Dat
oordeel zit zó diep en is zó vanzelfsprekend dat de ander het zich niet eens
bewust is. U begrijpt wat ik bedoel, het meest persoonlijke is het meest
universele. De trainer had een advies voor die deelnemer en zei minzaam: je
moet het een plekje geven. Iedereen in de trainingsruimte knikte, ze vonden het
een wijze trainer. Ik vrees dat het proces van een plekje geven als simpel
wordt gezien: je zet je reactie op die incognito door het leven gaande
neerbuigendheid in een vrieskastje en laat dat gedrag gewoon tegen de wand van
het deurtje ketsen. Probleem is wel, dat de nare collega ineens geen beweging
meer ervaart en denkt: “ik geloof dat ik niet overkom” Het is namelijk niet de
afspraak, dat jij ijskoud, maar vriendelijk, gaat zitten knikken en duidelijk maken dat wat
jou betreft het gesprek afgelopen is. Hij doet er dus een schepje bovenop. De
gevolgen zijn niet te overzien.
Wat is het
toch fijn als je verhaal mag bestaan. Als je je mag vergissen, stotteren, de
tijd nemen om op woorden te komen, onzin mag verkopen, kortom, kwetsbaar mag
zijn. Bij nare collega’s ben je op je hoede en zal je talent zich nooit ontvouwen.
Maar je hebt talent, dus ga je op zoek naar een plekje.
Weet u wat? Het
zoeken naar dat plekje is een ingrijpend proces: ontdooien die handel, kijken
naar de reden waarom je zo verkrampt reageert, je kapot schrikken en als de
wiedeweerga naar de psycholoog of coach met wie je al gauw zal ontdekken dat
die nare collega precies dezelfde, creatief zaad dodende glimlach tevoorschijn
tovert als je vader of moeder. Dat plekje blijkt een gedegen zelfonderzoek en
doet heel veel pijn.
Ik had een
kennis die altijd in de verdediging ging als de leidinggevende haar
corrigeerde. Ik adviseerde haar de volgende keer: “dank je wel” te zeggen.
Heeft ze gedaan. De leidinggevende zit nu met de gebakken peren.
Zijn vader
was psycholoog.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten